In de vergadering van de Gecombineerde Commissie van 8 april jl. heeft de GroenLinks fractie voorstellen gedaan voor aanscherping van de concept zienswijze van het College van B&W op het MER rapport 1ste fase Rijnlandroute. We hebben ons commentaar verdeeld in twee delen. Dit is deel 1: Natuur en milieu, nut en noodzaak.

De zienswijze van gemeente Voorschoten is wederom een gelegenheid om voor het voetlicht te brengen wat Voorschoten wil. Deze keer gaat het er echter niet zozeer om Gedeputeerde of Provinciale Staten te overtuigen van ons standpunt, dat bekend mag worden geacht, maar veeleer om  ten behoeve van de MER-commissie, die het MER rapport 1e fase gaat beoordelen, aan te voeren wat er schort aan dit rapport. Dit is mede van groot belang i.v.m. eventuele toekomstige procedures, waarin Voorschoten zal moeten aantonen in het voortraject tijdig de relevante bezwaren naar voren te hebben gebracht. Ook moeten we nu aangeven wat we in de richtlijnen voor de tweede fase MER willen hebben opgenomen.

Wij moeten ons dus afvragen welke argumenten vooral  indruk zullen maken op de MER-Commissie. Wij moeten die argumenten met name zoeken in de mate waarin is voldaan aan het richtlijnenadvies van de Commissie en in het bijzonder in de effecten van de diverse varianten op natuur,  milieu en gezondheid. De aantasting van deze waarden als gevolg van met name de N11-west varianten moet daarom een zwaar accent krijgen in de zienswijze.

Wij hebben  daarom voorgesteld een paragraaf in de reactie op te nemen waarin uitvoeriger wordt ingegaan op de effecten van de Rijnlandroute op natuur en milieu in onze regio.  Daarbij is gesteld dat in het MER het belang van de (voormalige) Rijksbufferzone, het toekomstige landschapspark Duin, Horst en Weide en de landgoederen onvoldoende wordt onderkend. Dit geldt in het bijzonder voor de ecologische verbindingen. Recente weidevogeltellingen bevestigen nog eens de waarde van o.a. de binnen Voorschoten gelegen Papewegse polder en Zuidwijkse polder. Door deze polders loopt ook  een ecologische verbinding naar de aangrenzende Ommedijkse polder, een verbinding die deel uitmaakt van de provinciale en nationale Ecologische Hoofdstructuur. Drie van de vier geselecteerde varianten doorsnijden deze polders. In de “Zoeken naar Balans” variant is de geplande aansluiting/aftakking op de A44 precies gesitueerd in het deel waar de Rijksbufferzone op zijn smalst is (bij Maaldrift). De aanleg van deze aansluiting zou feitelijk de nekslag betekenen voor alle pogingen om een robuuste ecologische verbinding tussen de kust en het Groene Hart tot stand te brengen. Wij pleiten dan ook voor aanzienlijk meer aandacht in de tweede fase van het MER voor de effecten van de aanleg van met name de N 11-west varianten op natuur en landschap.

 Voorts willen wij dat in het MER 2e fase wordt onderzocht wat het effect is van de aanleg van elke variant van de Rijnlandroute op zich op de totale hoeveelheid CO2-uitstoot in het gebied.  Dit in verband met de verantwoordeleijkjheid  die Nederland heeft ten aanzien van de reductie van CO2-uitstoot.

 Tenslotte hebben  wij voorgesteld niet vooruit te lopen op een eventuele keuze voor het zogenaamde “Zoeken naar Balans” tracé. Wij blijven van mening dat nut en noodzaak van de Rijnlandroute onvoldoende zijn aangetoond. Wij willen dan ook niet dat Voorschoten een voorkeur uitspreekt voor enig tracé, ook al is het duidelijk dat op alle punten die wij van belang achten de Churchilllaan Avenue beter scoort dan de N11-west varianten.

 In het tweede deel gaan we in op de effecten van de aanleg van de eventuele RijnlandRoute op de gezondheid.